Stijl boven alles
Een ongelukkige jeugd is een goudmijn voor een schrijver, zegt men. De Vlaamse auteur Erwin Mortier bewijst met zijn tweede roman Mijn tweede huid dat ongeluk niet per definitie aanwezig hoeft te zijn om een mooi boek te schrijven. Met zijn debuut Marcel kreeg Mortier, terecht, al veel lof toegezwaaid en dan hoop je maar dat hij het succes van zijn eersteling kan overtreffen.
Op het eerste gezicht lijkt er veel overeenkomsten te zitten tussen de twee boeken. Net als bij Marcel krijg je als lezer veel informatie te horen over de familie door de ogen van een kleine jongen. Dat zorgt voor een wat afstandelijke, registrerende toon in het begin van het boek. In het eerste hoofdstuk kan de hoofdpersoon Anton nog nauwelijks lopen en wordt hij door de aanwezige familieleden op de boerderij, waaronder tantes en ooms in de gaten gehouden op zijn ontdekkingsreizen door het huis. Het leed komt al wel gauw om de hoek kijken als hij op de schoot van zijn oom, diens acute dood beleeft. Even later, bij de rouw, zie je dan weer zo’n typische alinea van Mortier: ‘Mijn moeder droeg me de kamer rond. Bij iedereen hield ze halt, ook bij de onbekenden, schimmen die hun pet op hun knieën hadden gelegd en onwennig zwegen, aan hun broekspijp prutsten of verlegen “jaja” fluisterden.’ Er staat geen woord teveel in deze zinnen, ze zijn erg beschrijvend en toch roepen ze sfeer op. (meer…)